
Ik heb de laatste tijd nogal last van onzichtbaarheid. Geen fijne kwaal. Ik heb het bijvoorbeeld wel eens als ik met een ontzettende trek in een cappuccino en een uitsmijter in een café zit. Als ik onzichtbaar ben, merkt de bediening mij niet op. Steeds wanhopiger probeer ik dan oogcontact te maken, maar het is tevergeefs. Onzichtbaar zijn geeft een rotgevoel. Ik heb er een hekel aan. Het is niet goed voor mijn ego. Dat wordt namelijk steeds kleiner.
Laatst zat ik bij de visboer. Het was me gelukt om een bakje kibbeling te bestellen. Dat was niet moeilijk, ik was op dat moment namelijk de enige klant. De kibbeling werd in het hete vet gegooid. Ik verheugde me er al op. De voorpret was enorm, zoals gewoonlijk als ik een visje ga verschalken. Maar toen werd het ineens druk en verdween mijn kibbeling, zonder dat ik het in de gaten had, in de maag van een andere klant, die uiteraard na mij had besteld. Ik voelde mijn ego krimpen. Geërgerd vroeg ik waar mijn kibbeling bleef. De visboer verschoot van kleur, bood zijn excuses aan en haastte zich naar de koeling om een nieuw portie voor mij te bereiden.
Tien minuten later zat ik te smikkelen en was ik het voorval alweer bijna vergeten. De zaak was inmiddels weer nagenoeg leeg. Een oud dametje kwam voorzichtig aangeschuifeld, keek in de vitrine en vroeg aan mij: ‘Maak je wel eens bami?’ Ik vond het een hele rare vraag voor bij de visboer. Bovendien, ik kende die vrouw niet. Nog voor ik antwoord kon geven, hoorde ik een krakerige stem achter me: ‘Nee, je weet toch dat ik allang niet meer kook!’ Een nog oudere vrouw schuifelde naar haar vriendin toe.
Het eerste dametje had het antwoord niet afgewacht. Ze keek de visboer aan en zei: ‘De paling is veranderd!’ De visboer keek haar niet begrijpend aan. ‘Die stond eerst ergens anders’, zei het vrouwtje. ‘Mevrouw,’ reageerde de visboer, ‘al zo lang ik hier werk staat de paling daar.’ ‘Niets van waar!’ riep het oudje verontwaardigd. ‘Ik weet het zeker.’
Toen de dametjes weg waren, keek de visboer mij hoofdschuddend aan. ‘Die oudjes van tegenwoordig’, zei hij. Ik keek eerst even om me heen of er nog andere mensen naast of achter mij stonden. Dat was niet zo. Hij had het tegen mij. Mijn ego maakte zelfvoldaan een sprongetje.